applaudisseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·plau·dis·seer

Werkwoord

vervoeging van
applaudisseren

applaudisseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van applaudisseren
    • Ik applaudisseer. 
  2. gebiedende wijs van applaudisseren
    • Applaudisseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van applaudisseren
    • Applaudisseer je?