amok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘razernij’ voor het eerst aangetroffen in 1622 [1]
  • Afkomstig van het Maleisisch [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amok -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het amoko [3]

  1. woede, razernij, de behoefte een groep mensen aan te vallen met het doel dezen te doden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·mok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Maleise "meng-âmok" (= in dolle woede aanvallen en doden)

Bijvoeglijk naamwoord

amok

  1. op amokachtige wijze

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • amok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Maleise "meng-âmok" (= in dolle woede aanvallen en doden)
Naar frequentie 5463

Bijwoord

amok

  1. op amokachtige wijze


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • amok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Maleise "meng-âmok" (= in dolle woede aanvallen en doden)

Bijwoord

amok

  1. op amokachtige wijze