ambidexter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bi·dex·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambidexter ambidexters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ambidexterm

  1. iemand die zowel links- als rechtshandig is
  2. (figuurlijk) een handig iemand
Verwante begrippen
stellend
onverbogen ambidexter
verbogen ambidextere
partitief ambidexters

Bijvoeglijk naamwoord

ambidexter

  1. alleen predicatief: zowel links- als rechtshandig
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen