alvorens

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·vo·rens
Woordherkomst en -opbouw

Voegwoord

alvorens

  1. luidt een handeling in die in de tijd voorafgaat aan die van de hoofdzin
    • Alvorens hij te bed ging, dronk hij eerst nog een kop rooibosthee. 
    • Alvorens B te doen, deed hij eerste A. 
     Omdat overal besmettelijke Giardia-parasieten in het water konden zitten, was het noodzakelijk om het water te zuiveren alvorens het te drinken.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen