afwerkten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·werk·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwerken |
afwerkten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwerken
- ...dat wij afwerkten.
- ...dat jullie afwerkten.
- ...dat zij afwerkten.
- ...dat wij afwerkten.