aftast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·tast

Werkwoord

vervoeging van
aftasten

aftast

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftasten
    • ... dat ik aftast. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftasten
    • ... dat jij aftast. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftasten
    • ... dat hij aftast.