afschermt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schermt

Werkwoord

vervoeging van
afschermen

afschermt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschermen
    • ... dat jij afschermt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschermen
    • ... dat hij afschermt.