afroomt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·roomt

Werkwoord

vervoeging van
afromen

afroomt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afromen
    • ... dat jij afroomt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afromen
    • ... dat hij afroomt.