afpersten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·pers·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afpersen |
afpersten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afpersen
- ...dat wij afpersten.
- ...dat jullie afpersten.
- ...dat zij afpersten.
- ...dat wij afpersten.