aflosbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·los·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aflosbaar aflosbaarder aflosbaarst
verbogen aflosbare aflosbaardere aflosbaarste
partitief aflosbaars aflosbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aflosbaar

  1. (van een schuld) met de mogelijkheid het geleende bedrag terug te betalen
    • Dat wil zeggen dat afgestudeerden hun maatschappelijke carrière beginnen met een schuld van 10.000 à 30.000 euro. Of die schuld gunstig of ongunstig aflosbaar is, doet niet ter zake. Schuld is schuld. [1] 
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. W.J. Aerts NRC 31 mei 2014
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be