afdekte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·dek·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afdekken |
afdekte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afdekken
- ... dat ik afdekte.
- ... dat jij afdekte.
- ... dat hij, zij, het afdekte.
- ... dat ik afdekte.
vervoeging van |
---|
afdekken |
afdekte