afdaalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·daalt

Werkwoord

vervoeging van
afdalen

afdaalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdalen
    • ... dat jij afdaalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdalen
    • ... dat hij afdaalt.