accepteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cep·teer

Werkwoord

vervoeging van
accepteren

accepteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accepteren
    • Ik accepteer. 
  2. gebiedende wijs van accepteren
    • Accepteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van accepteren
    • Accepteer je?