absurdheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·surd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord absurdheid absurdheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de absurdheidv

  1. het vreemde, het onwaarschijnlijke, het gekke, het belachelijke
     We wisselen heel hard lachen om de absurdheid van de situatie af met af en toe een potje janken[1]
     Na deze manoeuvre realiseerde ze zich de absurdheid van deze manier van denken.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Tim Reedijk
    “Nederlanders door sneeuw al dagen vast in Istanboel: We zijn kapot” (09-01-2017), Tubantia
  2. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2