absenteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·sen·teert

Werkwoord

vervoeging van
absenteren

absenteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absenteren
    • Jij absenteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van absenteren
    • Hij absenteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van absenteren
    • Absenteert!