abimeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- abi·meert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
abimeren |
abimeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abimeren
- Jij abimeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van abimeren
- Hij abimeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van abimeren
- Abimeert!
Gangbaarheid
- Het woord abimeert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.