aanzette
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·zet·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanzetten |
aanzette
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanzetten
- ... dat ik aanzette.
- ... dat jij aanzette.
- ... dat hij, zij, het aanzette.
- ... dat ik aanzette.
- (in een bijzin) aanvoegende wijs van aanzetten
- ▸ Voordat ze de computer aanzette wreef Chantal in haar handen.[1]