aangingen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·gin·gen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aangaan |
aangingen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aangaan
- ...dat wij aangingen.
- ...dat jullie aangingen.
- ...dat zij aangingen.
- ...dat wij aangingen.
- ▸ Beslissingen die de kinderen aangingen, werden dan ook steevast gezamenlijk aan hen gemeld en uitgelegd.[1]