aangingen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·gin·gen

Werkwoord

vervoeging van
aangaan

aangingen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aangaan
    • ...dat wij aangingen. 
    • ...dat jullie aangingen. 
    • ...dat zij aangingen. 
     Beslissingen die de kinderen aangingen, werden dan ook steevast gezamenlijk aan hen gemeld en uitgelegd.[1]

Verwijzingen