Parakleet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Pa·ra·kleet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Parakleet -
verkleinwoord - -

Eigennaam

de Parakleetm

  1. (religie) (christendom) trooster, bemiddelaar, de door Christus beloofde Heilige Geest
    • Christus duldde dat de zijnen dwaalden, ook na ontvangst van de Parakleet, maar niet tot op een punt dat het geloof gevaar zou lopen; zoals we ook nu toegeven dat de kerk ergens kan falen, zonder gevaar evenwel voor de vroomheid en het geloof. [1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen