zoomde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zoom·de af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzomen |
zoomde af
- enkelvoud verleden tijd van afzomen
- Ik zoomde af.
- Jij zoomde af.
- Hij, zij, het zoomde af.
- Ik zoomde af.
vervoeging van |
---|
afzomen |
zoomde af