zeefde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zeef·de af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzeven |
zeefde af
- enkelvoud verleden tijd van afzeven
- Ik zeefde af.
- Jij zeefde af.
- Hij, zij, het zeefde af.
- Ik zeefde af.
vervoeging van |
---|
afzeven |
zeefde af