wildparkeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wild·par·keert

Werkwoord

vervoeging van
wildparkeren

wildparkeert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wildparkeren
    • ... dat jij wildparkeert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wildparkeren
    • ... dat hij wildparkeert. 

Gangbaarheid