wegvielen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- weg·vie·len
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wegvallen |
wegvielen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van wegvallen
- ...dat wij wegvielen.
- ...dat jullie wegvielen.
- ...dat zij wegvielen.
- ...dat wij wegvielen.