wegpraat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·praat

Werkwoord

vervoeging van
wegpraten

wegpraat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegpraten
    • ... dat ik wegpraat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegpraten
    • ... dat jij wegpraat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wegpraten
    • ... dat hij wegpraat. 

Gangbaarheid