week uiteen
Uiterlijk
- Geluid: week uiteen (hulp, bestand)
- week uit·een
vervoeging van |
---|
uiteenwijken |
week uiteen
- enkelvoud verleden tijd van uiteenwijken
- Ik week uiteen.
- Jij week uiteen.
- Hij, zij, het week uiteen.
- Ik week uiteen.
- Het woord week uiteen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.