websurf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • web·surf

Werkwoord

vervoeging van
websurfen

websurf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van websurfen
    • Ik websurf. 
  2. gebiedende wijs van websurfen
    • Websurf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van websurfen
    • Websurf je? 

Gangbaarheid