vroemde
Uiterlijk
- vroem·de
vervoeging van |
---|
vroemen |
vroemde
- enkelvoud verleden tijd van vroemen
- Ik vroemde.
- Jij vroemde.
- Hij, zij, het vroemde.
- Ik vroemde.
- Het woord vroemde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.