Naar inhoud springen

vrijliep

Uit WikiWoordenboek
  • vrij·liep
vervoeging van
vrijlopen

vrijliep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van vrijlopen
    • ... dat ik vrijliep. 
    • ... dat jij vrijliep. 
    • ... dat hij, zij, het vrijliep.