vrijhield

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·hield

Werkwoord

vervoeging van
vrijhouden

vrijhield

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van vrijhouden
    • ... dat ik vrijhield. 
    • ... dat jij vrijhield. 
    • ... dat hij, zij, het vrijhield. 
     Thuis had ik een systeem in elkaar geknutseld met klittenband die de paraplu aan mijn rugzak bevestigde, waardoor ik mijn handen vrijhield voor mijn wandelstokken.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia