voteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vo·teer

Werkwoord

vervoeging van
voteren

voteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voteren
    • Ik voteer. 
  2. gebiedende wijs van voteren
    • Voteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voteren
    • Voteer je?