voortsproot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·sproot

Werkwoord

vervoeging van
voortspruiten

voortsproot

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voortspruiten
    • ... dat ik voortsproot. 
    • ... dat jij voortsproot. 
    • ... dat hij, zij, het voortsproot.