voortelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·telt

Werkwoord

vervoeging van
voortellen

voortelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortellen
    • ... dat jij voortelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortellen
    • ... dat hij voortelt. 

Gangbaarheid