voorspiegelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·spie·gelt

Werkwoord

vervoeging van
voorspiegelen

voorspiegelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspiegelen
    • ... dat jij voorspiegelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspiegelen
    • ... dat hij voorspiegelt. 

Gangbaarheid