voorspiegelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·spie·gel·de

Werkwoord

vervoeging van
voorspiegelen

voorspiegelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorspiegelen
    • ... dat ik voorspiegelde. 
    • ... dat jij voorspiegelde. 
    • ... dat hij, zij, het voorspiegelde. 

Gangbaarheid