voorschotelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·scho·tel·den

Werkwoord

vervoeging van
voorschotelen

voorschotelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorschotelen
    • ...dat wij voorschotelden. 
    • ...dat jullie voorschotelden. 
    • ...dat zij voorschotelden.