voorschiet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·schiet

Werkwoord

vervoeging van
voorschieten

voorschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorschieten
    • ... dat ik voorschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorschieten
    • ... dat jij voorschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorschieten
    • ... dat hij voorschiet.