voorrekenden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·re·ken·den

Werkwoord

vervoeging van
voorrekenen

voorrekenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorrekenen
    • ...dat wij voorrekenden. 
    • ...dat jullie voorrekenden. 
    • ...dat zij voorrekenden. 

Gangbaarheid