voorbracht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bracht

Werkwoord

vervoeging van
voorbrengen

voorbracht

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorbrengen
    • ... dat ik voorbracht. 
    • ... dat jij voorbracht. 
    • ... dat hij, zij, het voorbracht. 

Gangbaarheid