volpraatte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·praat·te

Werkwoord

vervoeging van
volpraten

volpraatte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van volpraten
    • ... dat ik volpraatte. 
    • ... dat jij volpraatte. 
    • ... dat hij, zij, het volpraatte. 

Gangbaarheid