volplakt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vol·plakt

Werkwoord

vervoeging van
volplakken

volplakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volplakken
    • ... dat jij volplakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volplakken
    • ... dat hij volplakt. 

Gangbaarheid