voegde af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voeg·de af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afvoegen |
voegde af
- enkelvoud verleden tijd van afvoegen
- Ik voegde af.
- Jij voegde af.
- Hij, zij, het voegde af.
- Ik voegde af.
vervoeging van |
---|
afvoegen |
voegde af