vitaliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vi·ta·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
vitaliseren

vitaliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van vitaliseren
    • Ik vitaliseerde. 
    • Jij vitaliseerde. 
    • Hij, zij, het vitaliseerde.