verzadig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·za·dig

Werkwoord

vervoeging van
verzadigen

verzadig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzadigen
    • Ik verzadig. 
  2. gebiedende wijs van verzadigen
    • Verzadig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzadigen
    • Verzadig je?