verwandelt

Uit WikiWoordenboek

Duits

Woordafbreking
  • ver·wan·delt

Werkwoord

verwandelt

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
    «Die Sporthalle wurde in ein Lazarett verwandelt
    De sporthal werd in een lazaret omgezet.

verwandelt

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwandeln

Werkwoord

verwandelt

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
Schrijfwijzen

Werkwoord

verwandelt

  1. meervoud gebiedende wijs bedrijvende vorm van verwandeln

Werkwoord

verwandelt

  1. voltooid (verleden) deelwoord aanvoegende wijs bedrijvende vorm van verwandeln