verwandelt
Uiterlijk
- ver·wan·delt
verwandelt
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
- «Die Sporthalle wurde in ein Lazarett verwandelt.»
- De sporthal werd in een lazaret omgezet.
- «Die Sporthalle wurde in ein Lazarett verwandelt.»
verwandelt
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
verwandelt
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
verwandelt
- meervoud gebiedende wijs bedrijvende vorm van verwandeln
verwandelt
- voltooid (verleden) deelwoord aanvoegende wijs bedrijvende vorm van verwandeln