vertreden/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich vertreden
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	vertreed me	wij, we	vertreden ons	ik	vertrad me	wij, we	vertraden ons	ik	zal me vertreden	wij, we	zullen ons vertreden
2	jij, je	vertreedt je	jullie	vertreden je	jij, je	vertrad je	jullie	vertraden je	jij, je	zal, zult je vertreden	jullie	zullen je vertreden
	u	vertreedt zich/u	u	vertreedt zich/u	u	vertrad zich/u	u	vertrad zich/u	u	zult zich/u vertreden	u	zult zich/u vertreden
	gij, ge	vertreedt u	gij, ge, gijlieden	vertreedt u	gij, ge	vertrad u	gij, ge, gijlieden	vertrad u	gij, ge	zult u vertreden	gij, ge gijlieden	zult u vertreden
3	hij, zij, het	vertreedt zich	zij, ze	vertreden zich	hij, zij, het	vertrad zich	zij, ze	vertraden zich	hij, zij, het	zal zich vertreden	zij, ze	zullen zich vertreden
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich vertredend				zich vertreden hebben			vertreed u/je , vertreedt je			vertrede zich