verteder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·te·der
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vertederen |
verteder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertederen
- Ik verteder.
- gebiedende wijs van vertederen
- Verteder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertederen
- Verteder je?