verrechtvaardig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·recht·vaar·dig

Werkwoord

vervoeging van
verrechtvaardigen

verrechtvaardig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrechtvaardigen
    • Ik verrechtvaardig. 
  2. gebiedende wijs van verrechtvaardigen
    • Verrechtvaardig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verrechtvaardigen
    • Verrechtvaardig je?