vereeuwig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·eeu·wig

Werkwoord

vervoeging van
vereeuwigen

vereeuwig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereeuwigen
    • Ik vereeuwig. 
  2. gebiedende wijs van vereeuwigen
    • Vereeuwig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vereeuwigen
    • Vereeuwig je?