verdobbelde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: verdobbelde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ver·dob·bel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verdobbelen |
verdobbelde
- enkelvoud verleden tijd van verdobbelen
- Ik verdobbelde.
- Jij verdobbelde.
- Hij, zij, het verdobbelde.
- Ik verdobbelde.
- verbogen vorm van verdobbeld, voltooid deelwoord van verdobbelen