verdierlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dier·lijk

Werkwoord

vervoeging van
verdierlijken

verdierlijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdierlijken
    • Ik verdierlijk. 
  2. gebiedende wijs van verdierlijken
    • Verdierlijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdierlijken
    • Verdierlijk je?